Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY7654

Datum uitspraak2006-08-31
Datum gepubliceerd2006-09-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/121 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvraag oorlogsgetroffen van voorziening voor tandartskosten. Verzoek om herziening.


Uitspraak

06/121 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant) en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 31 augustus 2006 I PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 3 januari 2006, kenmerk JZ/R70/2006, door verweerster te zijnen aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2006. Aldaar is appellant in persoon verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN Blijkens de gedingstukken heeft appellant (geboren in 1935), die vervolgde en uitkeringsgerechtigde is in de zin van de Wet, in oktober 2003 bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend voor, onder meer, een voorziening voor tandartskosten. Hierbij heeft appellant aangegeven dat hij al vanaf de oorlogsjaren gebitsklachten heeft, welke naar zijn mening zijn toe te schrijven aan zijn internering tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië, en dat hij nu extra kosten moet maken voor frequente controles vanwege tandvleesontstekingen. Verweerster heeft deze aanvraag overeenkomstig - na medisch onderzoek door de arts R.J. Roelofs tot stand gekomen - medisch advies van haar geneeskundig adviseur, de arts P. Windels afgewezen bij besluit van 20 augustus 2004, onder overweging dat de gevraagde voorziening niet in verband staat met de klachten die voorvloeien uit de vervolging. Het tegen dit besluit door appellant onder dagtekening 23 november 2004 - en derhalve buiten de daarvoor geldende termijn - ingediende bezwaarschrift is nadien door hem ingetrokken, zodat dit besluit tussen partijen rechtens verbindend is geworden. Bij schrijven van 2 december 2004 heeft appellant nogmaals verzocht om toekenning van een voorziening in de kosten van tandheelkundige behandeling. Ook deze aanvraag heeft verweerster, overeenkomstig nader ingewonnen medisch advies, afgewezen. Bij besluit van 6 oktober 2005, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het nu bestreden besluit, heeft verweerster daartoe overwogen - samengevat - dat het bij appellant met name gaat om parodontale klachten en dat deze niet zijn toe te schrijven aan een periode van ondervoeding tijdens de oorlogsjaren. De Raad overweegt het volgende. De aanvraag van december 2004 voormeld moet, blijkens inhoud en strekking daarvan, worden aangemerkt als een verzoek aan verweerster om het door haar op de eerdere aanvraag van appellant genomen besluit van 20 augustus 2004 in zijn voordeel te herzien. Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster daartoe bevoegd. Deze bevoegdheid is evenwel van discretionaire aard, hetgeen betekent dat verweerster daarbij een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dat brengt mee dat de Raad een op basis van deze bevoegdheid genomen besluit slechts terughoudend kan toetsen. Verweerster heeft over het onderhavige verzoek van appellant wederom medisch advies ingewonnen, thans ook bij haar tandheelkundig adviseur M. Schächter. Deze adviseur is uiteindelijk, mede op basis van de bij de appellant behandelend tandarts ingewonnen informatie, tot de conclusie gekomen dat de vereiste tandheelkundige behandeling een gevolg is van het parodontaal lijden van appellant, welk lijden multicausaal van aard is zodat dit niet aan de oorlogsjaren toegeschreven kan worden. Bij zijn advies de aanvraag af te wijzen is mede in aanmerking genomen dat de noodzakelijke behandeling niet in direct verband staat met het tevens beschreven bruxisme van appellant waarvan een verband met de vervolging wel wordt aanvaard. De Raad heeft in hetgeen appellant bij zijn verzoek om herziening, en in bezwaar tegen de afwijzing daarvan, heeft aangevoerd geen aanknopingspunt gevonden voor het oordeel dat verweerster dit advies van haar tandheelkundig adviseur niet mocht volgen. Medische gegevens die hierop een ander licht zouden kunnen werpen zijn door appellant niet ingebracht. Het bestreden besluit kan derhalve de hiervoor omschreven terughoudende toetsing door de Raad doorstaan. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door C.G. Kasdorp als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.D. van Dissel-Singhal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2006. (get.) C.G. Kasdorp. (get.) A.D. van Dissel-Singhal. HD 09.08